De zorg voor de doden heeft bij alle volken en te allen tijde bestaan. Al zeer vroeg in de oudheid werd in een goed geordende maatschappij het vraagstuk over de uitvaartkosten uitvoerig beschreven. Volgens die gedachte was het een noodzaak dat de gestorvene ook inderdaad een graf kreeg. En dat geldt voor vandaag de dag nog steeds.
In de oudheid was het de gewoonte dat de overledene zelf voor zijn of haar begrafenis een regeling achterliet om een opdracht te geven tot begraven. Later werd dit overgelaten aan de nabestaanden. Deze persoon werd lasthebber van de uitvaart genoemd. Op de lasthebber rustte in de eerste plaats de zorg voor de begrafenis. Gaf de lasthebber geen gehoor aan de opdracht dan verloor men de vergoeding die de gestorvene aan de lasthebber had nagelaten. De begrafeniskosten vielen dus toen niet ten laste van de uitvoerende persoon, maar geheel voor de overledene. Voor rijke mensen in die tijd was het betalen van een uitvaart geen probleem. Zij hadden immers geld genoeg om de kosten van een uitvaart te voldoen. Bovendien bleef er vaak te erven. Voor arme mensen bleef het moeilijk om de uitvaart te betalen. Er kwam voor hen een regeling om zich aan te sluiten bij een vereniging. Hier kon men vaak wekelijks inleg doen van geld. Zo spaarde men geld om de uitvaart te kunnen betalen. Dit gebeurde door een uitbetaling door de vereniging aan de nabestaanden. Vaak was dit een vaststaand bedrag. Deze manier vindt nog steeds plaats. Zo vindt men in dorpen in onze regio nog steeds uitvaartverenigingen. Weliswaar niet veel meer maar ze zijn er. Veel uitvaartvereniging zijn overgegaan in grotere verenigingen. Zo kennen wij Dela, Ardanta, Yarden om er maar een paar te noemen.
Wij moeten de oorsprong van deze begrafenisverenigingen en begrafenisverzekeringen zoeken in de late middeleeuwen. In steden was vanouds iedere burgerbegrafenis een gildebegrafenis, aangezien iedere stedeling gildebroeder was. Was men niet in een ambachtsgilde, dan behoorde men wel tot een schutters- of een Godsdienstige gilde. Het was de plicht van de broeders elkaar hulp en trouw te betonen in leven en in sterven. Bij de opneming in een gilde was men verplicht om een inleg van penningen (geld) te betalen. Bij het eventueel verlaten van de gilde betaalde men als gilde de “Uitganck” (uitkering). Stierf een gildebroeder, dan waren zijn erven verplicht de “Doodscout” (Doodschuld) aan het gilde te voldoen, waarna de broeders het lichaam ten grave droegen. Werd de Doodschuld niet voldaan, dan erkende het gilde de overledene niet als een gestorvene gildebroeder en weigerde hem de laatste eer te geven. Om die reden betaalde men de doodschuld liever bij leven. Men wist dan zeker dat je als overledene een mooie en waardige begrafenis kon hebben.
En dat geldt voor de dag van vandaag nog steeds. Het is zeker niet verkeerd om eens na te gaan of uw uitvaart wel betaald kan worden uit de middelen die er voor handen zijn. Dat kan voor veel mensen een hele zorg minder zijn.
Wilt u meer weten over begraven? Neem dan contact met ons op.
Nijkamp Uitvaartzorg is te bereiken via telefoonnummer 0547-384008 of mail ons via info@nijkampuitvaartzorg.nl
Bron: Geschiedenis van de laatste eer.